Groenmarktkerk Haarlem

Overweging: Samuel lag te slapen

Gedachten bij de lezingen op de tweede zondag van het jaar door Leonard Besslink. Thema ‘Zij hoorden…’

Treden wij met ons hart en ziel binnen in de ruimte van God, de God in wiens naam wij hier aanwezig zijn: Vader, Zoon en heilige Geest +.
Vandaag is het tweede zondag door het jaar. Het is veel guur weer geweest. Het humeur van mijn schoonvader was nogal gevoelig voor het weer buiten. De wereld van buiten en de wereld van binnen, staan niet los van elkaar, over wie qua humeur wat minder gevoelig voor de weersomstandigheden buiten. Onze buitenkant is ons lichaam, onze geest is onze binnenkant, en die zijn ook onverbrekelijk met elkaar verbonden. De lezingen van vandaag gaan over het lichaam; ons lichaam zonder welk we God niet kunnen kennen.
Het thema van vandaag is “zij hoorden”; woorden die wij in het Evangelie zullen horen, waar staat ‘zij hoorden wat hij zei’. Luister aandachtig naar alle lezingen van vandaag, en let op hoe telkens onze lichamelijke zintuigen genoemd worden: ons horen, ons luisteren, ons kijken en ons zien: de voorwaarden om door God gezien te worden, om te weten dat we door God gekend worden. In de overweging na de lezingen zal ik stilstaan bij de lichamelijkheid van ons geloof. Om open te staan voor Gods genade, staan we eerst een ogenblik stil en gaan we na waarin wij deze week tekort geschoten zijn.

Bidden het gebed om ontferming.

Enkele gedachten bij de lezingen

[1 Samuel 3,3b-10,19; Beurtpsalm 40; 1 Korintiers 6, 13c-15a, 17-20; Johannes 1, 35-42] Voordat ik iets zeg over Samuel en de lichamelijke bewegelijkheid van de evangelie-perikoop, eerst iets over de lichamelijkheid van het geloof.
Het helpt mijn geloof, dat in de katholieke traditie het gebed – en de liturgie – met lichamelijke gebaren gepaard gaan. Niet om de schoonheid van gebaren per se: het is geen ballet. Ik heb die gebaren nodig, omdat het tekenen zijn, lichamelijke uitdrukkingen die mij bij het geloof brengen.
Ik heb het nodig om een kruis te slaan, als ik aan God wil denken, een kerk binnenga, begin met bidden. Zo begonnnen wij, zoals altijd, deze viering.
Ik bekruis me, druk op mij het kruis van mijn – en onze – bevrijding, van onze verlossing uit de slechte dingen om ons heen, uit de macht van het kwaad, het kruis dat bijstand is in onze zwakheid. Ik heb dat geleerd in een cruciale fase van mijn geloofsweg, bij de Russisch-orthodoxe liturgie van een groep voornamelijk Servische Joegoslaven waar ik zaterdagavonden de vespers meevierde – wat een schoonheid in die heel kleine kapel, vol met prachtige ikonen, het overrompelende gezang, de zoete wierook. Alle zinnen werden geprikkeld: richting God. Daar worden heel wat meer kruisjes geslagen dan wij katholieken al doen.
Ik heb het nodig om het hoofd te buigen voor God, om neer te knielen voor God en het goddelijke.
Ik heb het nodig om bij het begin van het evangelie de woorden van het evangelie in te prenten in mijn hoofd, in mijn hart, en te drukken op de mond waarmee ik spreek; met een kruisje op mijn voorhoofd, op mijn hart, op mijn lippen.
Ik heb het nodig om niet almaar te blijven zitten maar op te staan, bij belangrijker delen van de liturgie.
Meer dan alleen al die woorden in mijn hoofd, al die drukte tussen mijn oren, heb ik de gebaren van mijn lichaam, mijn lichaam zelf, nodig om bij God te komen.
Ik weet het, die woorden van Paulus over het lichaam die we in de tweede lezing hoorden, gingen over het lichaam en hebben als aanknopingspunt ‘ontucht’ – seks! Ojee! Het is een passage die vaak gebruikt is om allerlei rigide dingen aan de mensen op te leggen, vooral dingen die je niet mag doen. Kardinaal Eijk heeft kort geleden kennelijk nog een handboek vol geschreven, tot in ‘pornografisch detail’, zoals een religieus zei, over wat er allemaal niet mag als het om seks gaat.
Maar is dit wat het wezen is van wat Paulus ons wil zeggen? Is wat Paulus zegt niet veel dieper, gaat dat niet over het mooie? draait het, om het zo te zeggen, niet eerder over de schoonheid dan over vuiligheid? Vergeten we niet door alle connotaties van ‘ontucht’ dat ‘tucht’ gewoon een ander woord voor discipline, respect, eerbied – waar inderdaad men aan voorbij kan gaan in relaties tussen mensen?
Draait het dan niet veel meer om het uitgangspunt van Paulus, zoals dat uit de zojuist gelezen fragmenten uit de eerste Korintiërsbrief zo goed uitkomt: ‘het lichaam is er voor de Heer, en de Heer is er voor het lichaam’… Dit drukt toch buitengewoon intens uit de onverbrekelijke verbinding tussen ons lichaam en God, God en ons lichaam: God is er voor ons lichaam!
Het zijn oude ketterse bewegingen [Gnostici, Manichaeërs] die alle lichamelijkheid verwierpen, voor wie de essentie van de verlossing de verlossing van de ziel en geest van het lichaam en uit het lichaam was. Helaas hebben de grote kerkvaders meer van die ketterij overgenomen dan zij soms leken te beseffen.
‘Met ons lichaam eren wij God, en God eert ons lichaam’, zegt Paulus – precies dat is waarom wij bij de geloofsbelijdenis niet belijden de verrijzenis van onze ziel of van onze geest, maar de verrijzenis van ons lichaam.
God zal ons lichaam, hoe geschonden, ziek en afgetakeld het moge zijn, verheerlijken, voorbij alles wat ons lichaam geschonden heeft,

voorbij het kwaad,

voorbij de dood.

De beweging van het Woord in de eerste lezing en evangelie-lezing.

Samuel werd geroepen, en aanvankelijk denkt hij heel iemand anders te horen, niet God maar Eli de hogepriester en tempelbewaarder. Pas de derde keer daagde het bij hem dat het niet Eli was, maar, zoals Eli Samuel vertelde, dat God was die hem riep.
En Samuel luisterde: ‘Heer spreek, uw dienaar luistert’.
Hier kunnen we al een voorafspiegeling zien van de aankondiging van de komst van Jezus in Maria, die op de boodschap van de Engel antwoordde: ‘zie de dienstmaagd van de Heer, mij geschiede naar uw woord.’
In het evangelie lijkt het dan alsof het alleen maar gaat over zien. Maar dat is niet helemaal waar. De passage die we hoorden, begint immers met Johannes Prodromos, de Wegbereider, die zei ‘Daar gaat het Lam van God’; en ‘de twee leerlingen hoorden wat hij zei’ – zij hoorden wat hij zei.
Onmiddellijk maakt de evangelist duidelijk wat de gevolgen zijn van dat luisteren.
‘En zij volgden hem’.
Eerst het horen, dan het volgen.
En zodra Hij merkte dat zij Hem volgden, draaide Jezus zich naar hen om.
Eerst horen, dan volgen, en Jezus zal zich naar ons omdraaien.
‘Wat zoeken jullie?’ ‘Rabbi, waar verblijft U?
’ Hij zei: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’
Eerst horen, dan volgen, dan zal Jezus zich naar ons omdraaien. Hem volgend, God zoekend, zoekend waar Hij is, dan zal Jezus je meenemen en het laten zien.
Het evangelie vertelt ons dat als wij horen wie, zoals Johannes de Wegbereider deed, op Jezus wijst, als wij dan Jezus volgen, zoeken waar Jezus verblijf houdt, zal Hij naar ons omzien, en wij zullen God vinden, verblijf bij Hem houden.
Dat is de rots waarop ons geloof gegrondvest is. Het geloof dat zoektocht is naar God.
Dat is het begin van de Weg die aanvangt – een Weg door moeilijkheden heen, een Weg die ons zal bevrijden uit de macht van het kwaad. Een moeilijke Weg, niet een pijnloze Weg.
Wij moeten daarom bidden tot God,
We moeten daarbij de hulp vragen van Maria, Jozef, Franciscus en Antonius, Moeder Theresa en de heilige Titus Brandsma, en u zult vast uw eigen favoriete heilige hebben:
We bidden God:
Doe ons horen,
laten we u volgen,
keert U zich naar ons toe,
zie ons aan,
toon ons uw verblijf,
dat onze wereld wordt
Uw koninkrijk,
een nieuwe wereld,
Amen

Zegenbede:

Laten wij elkaar van dienst zijn tot eer van God, zo baden wij: elkaar van dienst zijn tot eer van God.
Vragen wij allereerst aan Hem, staande onder het Kruis, daarom om ons te zegenen:
In de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. +
Laten wij elkaar van dienst zijn. Zegenen wij daarom ook elkaar, door tot wie naast je zit, te zeggen:
“God zegene je”, een kruis op het voorhoofd te tekenen, en te zeggen, “Ga met God!”