Overweging op het feest van Christus, Koning van het heelal
bij het lezen van Daniel 7,13-14 en Johannes 18,33b-37
Fred Visser, 21 november 2021
Laatst stond er een artikel in de krant, in de NRC, over Tanja Nijmeijer. Zij heeft een boek geschreven waarin zij terugkijkt op haar jarenlange verblijf in de jungle van Colombia waar zij deelnam aan de guerrillabeweging FARC. De beweging streed tegen de ongelijkheid in de maatschappij. De heersende macht hield – vanuit het belang van verrijking van de eigen groep – met alle middelen, en dus ook het leger, de verdeling tussen arm en rijk in stand. Om daaraan een eind te kunnen maken greep een groep naar wapens en andere middelen dan praten, om verandering voor de armen in de samenleving te bereiken. De guerrillabeweging voerde aanslagen uit, kidnapten mensen om aan geld voor de strijd te komen. Tanja Nijmeijer schreef haar boek om haar kant van het verhaal te vertellen. Hoe ze zich bij de strijd aansloot en ook hoe ze meewerkte aan het realiseren van een vredesakkoord tussen de regering van Colombia en de FARC. Ze zegt ergens in het interview dat me intrigeerde, dat ze pas na het stoppen van de gewapende strijd zich bewust was wat de slachtoffers van aanvallen en kidnappings hadden meegemaakt, hoe groot hun leed was. Zij vond nog steeds dat de strijd van de FARC gerechtvaardigd was. Maar had het besef van dat leed aan anderen niet de grens moeten zijn?
Wat gaat hier een ingewikkelde vraag achter schuil. Ikzelf vind in principe de strijd tegen een dictatuur gerechtvaardigd die zulke verschrikkelijke armoede heeft gecreëerd en in stand houdt. Vandaag horen we over het koningschap van God en onze opdracht om het koninkrijk van God dichterbij te brengen. We worden aangemoedigd om in ons leven keuzes te maken waarbij de mens naast ons centraal staat. Zowel in het groot als in het klein. Maar als het gaat over de grote ongelijkheid, hoever moeten we dan gaan? Het is misschien een eenvoudig antwoord om te zeggen dat we de ander in de ogen moeten kunnen blijven kijken. Dat we geen strijd moeten voeren als het negatieve gevolgen heeft voor een ander. Maar is dat het hele antwoord? Want was dan bijvoorbeeld het verzet in de oorlog tegen de Duitse overheersing ongeoorloofd? Waarbij soms ook gewapende overvallen plaatsvonden.
Jezus wordt in het Evangelieverhaal voor Pilatus gebracht, als een misdadiger. Want op Pilatus’ vraag ‘Waarvan beschuldigt u deze man?’, antwoorden de mensen van Kajafas: ‘Als Hij geen misdaden had gepleegd, zouden we Hem niet aan u uitgeleverd hebben.’ Maar Pilatus vraagt niet aan Jezus waarvan hij wordt beschuldigd, hij vraagt niet of hij een misdadiger is. Nee, hij vraagt hem, of hij ‘koning van de joden’ is. Het is Pilatus die als eerste deze titel voor Jezus gebruikt. Het gaat Pilatus natuurlijk om de politieke lading: een koning van het volk in een door Romeinen bezet gebied levert natuurlijk spanning op.
In zijn antwoord spreekt Jezus niet over zijn koningschap, maar over het koningschap van God met de Godsnaam. En hij legt uit dat dat koningschap van een andere orde is dan dat van wereldse koningen. Het koningschap van God is niet vergelijkbaar met dat van wereldrijken. We weten dat natuurlijk ook van de intocht in Jeruzalem bijvoorbeeld: Jezus rijdt niet te paard, maar op een ezel. Een koning om te dienen, zo komt hij de vredesstad binnen. Jezus geeft niet alleen aan wat het koningschap niet is, maar zegt hier ook wat dat koningschap inhoudt.
Zijn levenstaak is het om van ‘de waarheid’ te getuigen. Zo is hij koning. Waarheid heeft in de loop der eeuwen verschillende inkleuringen gehad. Maar Jezus bedoelt hiermee: de goddelijke werkelijkheid; of kortweg God. Hij getuigt van die werkelijkheid, is de ‘getuige bij uitstek’ van God de Vader. Niet alleen door zijn woorden van liefde die de geboden van God een diepere betekenis geven, maar meer nog door te doen, door de geboden te doen. Woord en daad. Al in het eerste hoofdstuk schrijft Johannes hierover in zijn evangelie: “De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus de Messias gekomen”. Het gaat dus niet zozeer om een begrip van waarheid waarvan het tegendeel de leugen is, en ook niet om een “waar zijn” om aan te duiden dat iets in lijn is met de werkelijkheid zoals we die waarnemen. Het gaat om “waar zijn” dat een andere visie uitdrukt op de werkelijkheid, een begrijpen ervan. Het woord waarheid gaat dan in de richting van de essentie, de kern waar het in het leven om draait. “Het woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid”, lezen we inderdaad in het eerste hoofdstuk van het Johannesevangelie.
Waarheid in de zin dat woorden en doen samenvallen in het licht van waar het voor ons mensen om zou moeten draaien – een rechtvaardig en liefdevol samenleven – dat tekent het leven van Jezus. Zo is hij getuige van de waarheid van God, zo is hij koning.
Hoe schetsen we zo iemand in onze tijd, in onze woorden? Dan zeggen we: – een mens uit één stuk; – een integer en betrouwbaar mens; – een mens trouw aan iedereen, trouw aan zowel degene in zijn eigen directe kring (man, vrouw, kind) als ook trouw aan degene voor wie hij opkomt in het groot.
Nu kijk ik opnieuw naar die complexe vraag die ik zag achter het verhaal van Tanja Nijmeijer. Hoever moet je gaan en hoever kan je gaan? Ik denk dat er geen enkel goed antwoord is als je niet heel goed kijkt naar de concrete situatie. En misschien is het antwoord ook erg afhankelijk van wie de vraag beantwoordt. Het verder denken over de rol van Jezus in ons leven en het samen bereiken van het koninkrijk van God op aarde – “Uw rijk kome”, bidden we met het Onze Vader – geven me wel handvatten. De kern daarvan is, dat ook ik moet proberen zo “heel” mogelijk te zijn, een integer en betrouwbaar mens in wat ik zeg en wat ik doe.
Ik moet niet te snel denken: ‘anderen doen het wel’, of ‘straks doen we het samen’. Ik heb altijd mijn eigen verantwoordelijkheid. En bij de vraag ‘hoever’ moet ik niet alleen eerlijk, integer en betrouwbaar zijn richting de mensen voor wie ik opkom, maar ik moet ook eerlijk, integer en betrouwbaar zijn richting de mensen die misschien beschadigd raken door mijn daden.
Misschien gaan dit soort vragen veel te ver buiten onze eigen dagelijkse realiteit. Al is het voor ons eigen doen en laten goed om over deze vragen na te denken. En we kunnen in elk geval wel getuigen van deze waarheid, van deze visie op ons mens-zijn. Uw koninkrijk kome.